Het nieuwste album van Sarah Davachi is geïnspireerd door de vroege barok uit de zeventiende eeuw, met als opvallend kenmerk het gebruik van continuo. Hierbij fungeert een kerninstrument, vaak een klavecimbel, als basis door de basnoten neer te zetten, waaruit andere instrumenten hun akkoorden kunnen ontwikkelen.

De oorsprong van deze techniek ligt in vroege kerkmuziek. Davachi maakt op dit album gebruik van verschillende kerkorgels als continuo-instrument, maar ook voor solo’s die een rijke en resonante klank voortbrengen. Naast orgels speelt ze ook op enkele van haar favoriete toetsinstrumenten, zoals de Mellotron en een aantal Korg-synthesizers. De klank wordt verder aangevuld met strijk-, blaas- en koperinstrumenten, wat resulteert in een boeiend en afwisselend geluid over de zeven composities.

Eenheid in compositie en thema

De composities op het album tonen Davachi’s originele stijl, zonder in te vervallen in academische abstractie of overdreven experimenteerdrift. Door verschillende soorten harmonieën en klankeffecten zorgvuldig te combineren, ontstaat een coherent geheel. Het overkoepelende thema van het album is gebaseerd op het verhaal van Orpheus. Na zijn mislukte poging om zijn vrouw uit de onderwereld te redden, bleef zijn afgescheiden hoofd, samen met zijn lier, muziek maken. Een van de nummers verwijst naar de vroege barokinterpretatie van dit verhaal door de operacomponist Monteverdi.

Toegankelijkheid van de muziek

Davachi’s muziek vraagt geen diepgaande kennis van de klassieke muziekgeschiedenis. De orgelstukken op het album zijn toegankelijk en de schoonheid ervan kan door iedereen worden gewaardeerd, ongeacht ervaring met klassieke componisten zoals Bach. De klanken spreken voor zichzelf, net zoals de prachtige sacrale muziek van renaissancemissen kan worden gewaardeerd zonder kennis van Latijn of polyfonie.

Davachi is zich bewust van het risico dat te veel streven naar effect uiteindelijk averechts kan werken. Daarom zorgt ze ervoor dat elk stuk op zichzelf staat en niet afhankelijk is van een overkoepelend, ambitieus geheel. Dit legt de nadruk op de textuur van individuele nummers, waarbij verschillende klanklagen worden verkend. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het contrast tussen elektrische en mechanische geluiden, of door het subtiele samenspel van orgels op verschillende locaties, langzame akkoordenprogressies en het gebruik van tapedelay.

Verloop van het album

De volgorde van de nummers is zorgvuldig gekozen, wat de samenhang tussen de stukken benadrukt. Zo volgt het solo-orgelstuk “The Crier’s Choir” naadloos op in het betoverende “Trio for a Ground,” waarin de renaissance viola d’amore en een kamerkoor zijn verweven. Ook hier geldt dat diepgaande kennis van vroege muziek niet nodig is om de schoonheid en samenhang van de composities te waarderen.

Het album biedt zowel ruimte voor aandachtig luisteren als voor het simpelweg ondergaan van de sfeervolle muziek. De verschillende klanken en invloeden op het album komen samen tot een samenhangend geheel dat zowel de kenners als nieuwe luisteraars weet te boeien.